Over het KMI
Het KMI in de 20ste eeuw: op eigen benen - de groei naar een moderne wetenschappelijke instelling
1901
Sinds 1834 verschijnt jaarlijks een "Annuaire de l’Observatoire royal de Belgique" die vanaf 1901 in twee gescheiden delen gesplitst wordt: de "Annuaire astronomique de l’Observatoire royal de Belgique" en de "Annuaire météorologique de l’Observatoire royal de Belgique".
De "Aéroclub de Belgique" wordt in 1901 door een groep astronomen, meteorologen en automobilisten gesticht. Onder hen bevindt zich ook Fernand Jacobs, voorzitter van de "Société Belge d’Astronomie". Op het plateau van Koekelberg beschikt de "Aéroclub de Belgique" over een terrein voor het laten opstijgen van luchtballonnen.
Albert Lancaster stelt aan de Minister voor om een dienst voor landbouwmeteorologie op te richten, maar zijn voorstel kent geen succes. Pas in de jaren 60 wordt er op het Koninklijk Meteorologisch Instituut een afdeling "Bioklimatologie" opgericht, die blijft bestaan tot midden de jaren 90. De afdeling Bioklimatologie bestudeert de invloed van het klimaat op de levende organismen, evenals het verband tussen deze organismen en hun klimaatomgeving.
1904
Op 2 juni 1904 stijgt in Sint-Gillis, Brussel, de ballon "Aéro-Club n° I" op, bestuurd door de Franse aeronaut Louis Capazza (1862-1928). Aan boord bevindt zich ook Jean Vincent die belast is met de meteorologische waarnemingen.
Op donderdag 1 september 1904 stijgt in Spa de ballonsonde voor die maand op. Deze gebeurtenis kadert in de sectie aeronautische sport van de sporttentoonstelling die van juli tot september 1904 in Spa gehouden wordt. Beide opstijgingen gebeuren onder de bescherming van de "Aéro-Club" van België.
1906
Albert Lancaster stelt voor dat de Meteorologische Dienst van de Koninklijke Sterrenwacht deelneemt aan de internationale lancering van peilballons. Jean Vincent en Fernand Hooreman (1878-1933) worden eind januari 1906 naar Straatsburg gestuurd om kennis over het lanceren van peilballons op te doen bij de Meteorologische Dienst van Elzas-Lorreinen. Het duurt echter nog tot donderdag 5 april 1906 om 7u21 vooraleer de eerste ballon in Ukkel wordt gelanceerd. België was het tiende land dat deelneemt aan de internationale lanceringen van peilballons. Jean Vincent berekent de gemiddelde temperatuur op verschillende hoogtes boven Ukkel aan de hand van de peilingen die verricht worden van 1906 tot 1912.
Op 12 maart 1906 heeft er een zware storm plaats, die aanleiding geeft tot een stormvloed met zware overstromingen in het Land van Waas.
In Bergen geeft de meteoroloog Albert Bracke het tijdschrift "La Revue Néphologique" uit, een maandelijks tijdschrift dat onderwerpen uit de luchtvaartmeteorologie en de wetenschappelijke aërologie behandelt. In het kader van een systematisch onderzoek worden vanaf 1 februari 1906 dagelijks kleine ballonnen opgelaten die een vragenlijst bevatten. De ingevulde vragenlijst wordt opgestuurd naar de tijdschriften "La Conquête de l’Air" van de "Aéro-Club" en de "Revue Néphologique".
Van 7 tot 11 september 1906 wordt er een internationaal congres voor de studie van de Poolgebieden georganiseerd te Brussel. Het congres wordt voorgezeten door minister van Staat Auguste Beernaert (1829-1912), minister van Staat, met Adrien de Gerlache de Gomery en Georges Lecointe als secretarissen. Er wordt gediscussieerd over het voorontwerp van de stichting van een Internationale Associatie voor de Studie van de Poolgebieden.
1907
Eduard Descamps (1847-1933),minister van Kunsten en Wetenschappen (1907-1910), richt een commissie voor de reorganisatievan deMeteorologische Dienst op. Fernand Jacobs verheugt zich over de creatie van de commissie, maar in de "Bulletin de la Société Belge d’Astronomie" maakt hij de opmerking dat het programma uitgebreid is en dat "tout est à faire". Fernand Jacobs merkt tevens op dat in de parlementaire discussies over het hernemen van Congo Vrijstaat door België, de commissie voor de reorganisatie van de Meteorologische Dienst van de Koninklijke Sterrenwacht een sectievoor koloniaal meteorologisch onderzoek zou moeten voorzien.
Op 9 juni 1907 worden in Diegem experimenten met peervormige ballonnen uitgevoerd, waarvan gedacht wordt dat ze een rol spelen in de strijd tegen hagel.
Jean Vincent publiceert in 1907 zijn "Atlas des nuages" als een deelname aan de herziening van de in 1896 gepubliceerde "Atlas international des nuages". De morfologie van de wolken is een thema dat sinds het begin van de 19de eeuw door o.a. Jean-Baptiste Lamarck (1772-1829) en Luke Howard (1772-1864) bestudeerd wordt. Dit onderwerp krijgt nieuwe impulsen wanneer wolken een onderwerp worden van de wetenschappelijke fotografie. Jean Vincent doet pionierswerk in deze materie.
1908
Jean Vincent volgt Albert Lancaster op als wetenschappelijk directeur van de Meteorologische Dienst van de Koninklijke Sterrenwacht van België.
1910
De "Société Belge d’Astronomie" neemt het tijdschrift "Ciel et Terre" over en verzekert de verdere publicatie. Het tijdschrift bestaat nog altijd en publiceert bijdragen van amateurs en professionele onderzoekers over astronomie, meteorologie en geofysica.
1911
De meteorologische dienst van Congo wordt gereorganiseerd en vervolledigd. Deze hangt nu af van het Departement Landbouw van het Ministerie van Koloniën.
Gustave Smulders wordt aangesteld als meteorologisch waarnemer in Elisabethstad [Lubumbashi] die recentelijk was gesticht. Voor zijn vertrek naar de kolonie heeft Gustave Smulders eenstage gelopen bij de Meteorologische Dienst van de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel.
1911-1912
Het probleem van het oprichten van een seismologisch station in het oosten van Congo, waar aardbevingen frequent zijn, wordt in 1911 bestudeerd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In 1912 wordt in Elisabethstad in Katanga een seismologisch station opgericht, dat midden november 1912 operationeel wordt. Gustave Smulders neemt er verschillende schokken waar.
1913
Het Koninklijk Besluit van 31 juli 1913 splitst de Koninklijke Sterrenwacht van België, gevestigd in Ukkel, in twee autonome instituten:
- de Koninklijke Sterrenwacht van België (K.S.B.);
- het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België (K.M.I.B.).
Jean Vincent wordt de eerste directeur van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België. Met uitzondering van de seismologie en de gravimetrie, die onder de bevoegdheid van de Sterrenwacht blijven, bevat de opdracht van het Koninklijk Meteorologisch Instituut alle disciplines die op dat ogenblik deel uitmaken van de meteorologie en de aardfysica. Het Koninklijk Besluit verschijnt in het Staatsblad van 31 augustus 1913.
Het KMI wordt onder het toezicht geplaatst van een Wetenschappelijke Raad. Edouard Goedseels, die al beheerder-opziener voor de Koninklijke Sterrenwacht was, wordt dit ook voor het KMI. Door het nieuwe reglement wordt zijn rol sterk verminderd en bij zijn vertrek in 1923 wordt hij niet vervangen.
1914
Albert Hermant (1882-1944) voert een magnetische opmeting van België uit met een volledige meting van de componenten van de vector van het magnetische aardveld in 136 punten van het land. Dit laat toe om voor de eerste maal kaarten te maken van de ruimtelijke anomalieën van het magnetisch aardveld van ons land.
Kaart van de isogonen gereduceerd naar het tijdstip 1913.5 met de grenzen van het huidige België. Deze kaart wordt opgesteld op basis van de metingen uitgevoerd door Albert Hermant van 1911 tot 1914; merk de afwezigheid op van waarnemingen in de Oostkantons.
1914-1918
Tijdens de vier jaar durende Duitse bezetting is de wetenschappelijke activiteit van het Koninklijk Meteorologisch Instituut praktisch onbestaande en de weervoorspellingen worden op 19 augustus 1914 stopgezet.
1919
Tijdens de oorlogsjaren wordt het meteorologisch jaarboek door Jean Vincent niet gepubliceerd. De jaarboeken voor 1915 en 1916 verschijnen pas in 1919, de jaarboeken voor 1917 en 1918 in 1920 en de jaarboeken voor 1919 en 1920 verschijnen in 1921. De jaarboeken voor 1916 tot en met 1920 verschijnen onder de verantwoordelijkheid van Jules Jaumotte. Het meteorologisch jaarboek voor 1920 is het laatste in de reeks.
Wanneer Jean Vincent in 1919 de pensioenleeftijd bereikt, wordt Jules Jaumotte (1887-1940) directeur van het KMI. Jules Jaumotte doet tijdens de Eerste Wereldoorlog dienst als militair piloot en is tevens een pionier in de luchtfotografie.
Jules Jaumotte en Fernand Jacobs wonen de Internationale Meteorologische Conferentie (Parijs, september en oktober 1919) bij waar Jaumotte de Noorse meteoroloog Vilhelm Bjerknes (1862-1951) ontmoet. Deze ontmoeting zal de Belgische weervoorspelling terug op een hoog niveau brengen door toepassing van de Noorse frontologiemethode. Jules Jaumotte wordt tot nieuw lid van het “Comité météorologique international (CMI)” gekozen.
Op 28 juli 1919 is België één van de negen stichtende landen van de “International Union of Geodesy and Geophysics (IUGG)” in Brussel. Het “Belgian National Committee for Geodesy and Geophysics (BNCGG)” wordt kort nadien in 1921 gesticht. Het speelt een belangrijke rol in de organisatie van de IXde Algemene Vergadering van de IUGG in Brussel in 1951 en neemt actief deel aan het “International Geophysical Year (IGY)” in 1957. Verschillende leden van het KMI spelen een belangrijke rol in het BNCGG en in het IUGG.
1921
Onder Jules Jaumotte wordt op 11 juli 1921 de publicatie van het ‘Dagelijks Weerbericht’ hernomen. Door de dichtheid en de uitgestrektheid van het synoptische netwerk van Europa en de Atlantische Oceaan - twee factoren die onmiddellijke gevolgen hebben op de weervoorspelling – moet het vooroorlogse formaat van de kaart herzien worden. Jules Jaumotte stelt een Lambertprojectie voor met de schaal van 1:10.000.000 tussen de parallellen 35° en 70° Noord (uitwerking van de kaart: “Institut Cartographique Militaire ICM”, 1921, J. Collet). Op de kaart wordt ook de orografie (= reliëf van het landschap) gedrukt, gezien het belang ervan op de neerslag, de wind en de bewolking. De kaart zal later vervangen worden door een groter en nauwkeuriger exemplaar.
1924
Emile Vanderlinden geeft zijn boek “Chronique des événements méteorologiques en Belgique jusqu’en 1834” uit. Het boek is een compilatie van klimaatinformatie en bevat als dusdanig een grote hoeveelheid aan gegevens. Toch blijft het werk vrij onbetrouwbaar voor de vroege periode aangezien de schrijver de methodiek van de historische kritiek niet heeft gehandhaafd.
1925
Alphonse Van den Broeck (1885-1964), adjunct-meteoroloog, publiceert in augustus 1925 ‘Het Weerbericht van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België in 1925’ als volume I van de reeks ‘Verhandelingen’ waarin expliciet verwezen wordt naar de publicaties van de Noorse school.
Jules Jaumotte ontwerpt een meteorograaf voor peilingen per vliegtuig.
1927
Het tijdschrift "Voir et Lire" brengt een bezoek aan het Koninklijk Meteorologisch Instituut.
1928
In Brussel wordt het ‘Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut’ opgericht, waarvan de bevoegdheid zich toen alleen tot Belgisch Congo beperkte. In 1954 wordt het Instituut tot ‘Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen’ omgedoopt, en in 1959 tot ‘Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen (KAOW)’. Verschillende leden van het Koninklijk Meteorologisch Instituut spelen een belangrijke rol in de KAOW.
1930
Jules Jaumotte presenteert een nieuwe meteorograaf voor weerballonnen om de atmosfeer te peilen.
1931
Door onder andere de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog verkeert het klimatologische meetnet in Congo en Rwanda-Burundi in slechte staat en moet het hervormd worden. Daartoe wordt een “Commission Météorologique Congolaise” opgericht, waarin Jules Jaumotte, Eugène Lagrange en R. Berce (“Institut agronomique de l’État”, Gembloers) een belangrijke rol spelen.
Het Ministerieel Besluit van 17 september 1931, ondertekend door Robert Petitjean (1887-1951), minister van Kunsten en Wetenschappen, richt de “Commission belge de l’Année polaire 1932-1933” op. De voorzitter van de Commissie is Eugène Lagrange en de leden van de Commissie zijn: Baron de Gerlache de Gomery, Marcel Dehalu, Jules Jaumotte, Edmond Leplae, Jean Maury, Generaal H.D. Séligmann, Oscar Somville, Paul Stroobant (Directeur Koninklijke Sterrenwacht van België).
1932
Professor Auguste Piccard (1884-1962) en zijn assistent Paul Kipfer (1905-1980) staan op het punt hun tweede stratosferische ballonvlucht te ondernemen onder een wolkenloze hemel, wanneer een bericht van Jules Jaumotte hen verwittigt dat er onweer op komst is. Gelukkig beslist Piccard om de voorbereidingen voor het opstijgen te onderbreken, want een paar uur later breekt er een hevig onweer boven de plaats van opstijgen uit. Pittig detail: Professor Piccard stond model voor de figuur van ‘professor Zonnebloem’ in Hergé’s stripverhalen.
1932-1933
België neemt deel aan de wetenschappelijke activiteiten van het Tweede “International Polar Year (IPY) 1932-1933”. In Manhay, provincie Luxemburg, en in Elisabethstad, Belgisch Congo, (Lubumbashi) worden magnetische waarnemingen verricht in het kader van het Tweede IPY.
Het is Marcel Dehalu (1873-1960), Administrateur-Inspecteur van de Universiteit van Luik, die het magnetisch station van Manhay opricht tijdens het tweede IPY. Jean-Louis Koenigsfeld (1908-1979), toen assistent aan de Universiteit van Luik, zal gedurende meer dan 20 jaar het station van Manhay beheren. A. Molle voert de waarnemingen in Elisabethstad uit.
1933
In Brussel wordt het “Institut National des Études agronomiques du Congo Belge (INÉAC)” opgericht, dat zal uitgroeien tot één van de belangrijkste wetenschappelijke centra voor het onderzoek van de landbouw in de tropische gebieden.
Het INÉAC organiseert ook een meetnet van klimatologische stations in Congo en in de twee Belgische mandaatgebieden Ruanda-Urundi. Na de Tweede Wereldoorlog wordt dit door Etienne Bernard (1917-1998) tot een modern ecoklimatologisch meetnet uitgebouwd.
Tevens wordt in Brussel op de hoofdzetel van INÉAC een klimatologisch bureau opgericht onder leiding van Franz Bultot (1924-1995). Franz Bultot verwerkt de gegevens en publiceert ze in klimatologische jaarboeken. Het zijn deze gegevens die gebruikt worden om de vier delen van de “Atlas climatologique du Bassin Congolais / Zaïrois” te publiceren.
1935
In 1935 wordt in België voor het eerst de Coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) gesignaleerd. De diertjes, afkomstig uit Noord-Amerika, waren voordien, in 1922, al eens waargenomen in de omgeving van Bordeaux. Ze kunnen zeer schadelijk voor de aardappel zijn, omdat de kevers en vooral de larven aan de bladeren vreten. Met inschakeling van schoolkinderen en soldaten tracht men de kevers te verzamelen en te vernietigen. In 1938 berokkenen de kevers in België ernstige schade nadat ze met de warme zuiderwinden overgevlogen zijn.
1939
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut publiceert eenbrochure met 20 wolkenfoto’s door Baron Albert Jules de Dorlodot (1899-1975) en een toevoeging in het Nederlands of het Frans als leidraad voor wolkenherkenning bij de meteorologen.
1940
In 1939 wordt het Koninklijk Meteorologisch Instituut gemobiliseerd onder de naam van ‘Meteorologische Dienst van het Leger’. Na de inval van het Duitse leger op 10 mei 1940 trekt het KMI zich terug naar de kust. Bij de capitulatie van het Belgisch leger op 28 mei 1940 verblijft het KMI-personeel in De Panne, waar zwaar gebombardeerd wordt en in de morgen van 1 juni 1940 wordt meteoroloog Henri Bemont (1900-1940) dodelijk gekwetst door een scherf van een shrapnel. Hij wordt naar het Sint-Jan ziekenhuis in Brugge overgebracht waar hij overlijdt op 2 juni 1940.
Dezelfde dag ’s avonds wordt Jules Jaumotte zwaar getroffen en ook hij wordt overgebracht naar het Sint-Jan ziekenhuis in Brugge en vervolgens naar “Les Deux-Alices” in Ukkel, waar hij aan zijn verwondingen sterft op 6 juli 1940.
Désiré Anceau (1909-1940), waarnemer van het klimatologisch station in Doische, sneuvelt in de 18-daagse veldtocht.
Albert J.J. Toussaint (1909-1982), rekenaar op de weerkamer van het KMI op het vliegveld van Haren, vlucht in de avond van 28 mei 1940 (de laatste dag van de 18-daagse veldtocht) vanuit De Panne op een kajak richting Duinkerke, dat nog altijd in Engelse handen was. Hij wordt door een Engelse mijnenveger opgepikt. In London stelt hij zich kandidaat voor Speciale Diensten met een project waarbij hij clandestiene meteorologische stations in bezet België wil oprichten. Hij wordt in de nacht van 23 op 24 augustus boven het noorden van Frankrijk geparachuteerd. Hij richt het netwerk ‘Beagle’ op dat dagelijks vanuit een aantal posten gecodeerde meteorologische informatie naar London stuurt. Hij wordt majoor bij de Inlichtings- en Actiedienst (IAD) en na de oorlog wordt hem de “Distinguished Servive Order (DSO)” verleend.
Onder leiding van Alphonse Van den Broeck keren de leden van het KMI naar Ukkel terug. De weerkamer wordt ontbonden, het personeel wordt over de andere diensten verdeeld en een Dienst Straling kan opgericht worden omdat het personeel ontslagen is van zijn vooroorlogse taken. Het personeel en de directie van het instituut moeten echter werken onder nauw toezicht van de Duitse bezetter.
In de klimatologie werken Lucien Poncelet (1902-1965) en Henri Martin, assistent op het KMI, aan de klimatologische Atlas van België die in 1947 gepubliceerd wordt. Volgens een resolutie van de Conferentie van de Directeurs van de Internationale Meteorologische Organisatie (Warschau, 1935) moeten de klimatologische studies gebaseerd zijn op de gegevens van de universele en synchrone periode 1901-1930.
1941
Simon De Backer (1900-1985) maakt meteorologische waarnemingen in Ounianga-Kebir en in Faya-Largeau in het noorden van Tchad. Dit is ter voorbereiding van de militaire operaties van de Forces Françaises Libres (FFL) die onder leiding staan van generaal Leclerc, alias Philippe de Hautecloque (1902-1947). Het FFL zal later, in maart 1941, Koufra in zuid-oost Libië innemen en vervolgens Fezzan veroveren in 1942 en 1943.
1941-1944
Majoor Albert de Dorlodot behoort tot het kabinet van Camille Gutt (1884-1971), minister van Landsverdediging, in de regering-Pierlot, de Belgische regering in ballingschap te London.Op vraag van Albert de Dorlodot richten in 1944, de astrofysicus Paul Ledoux (1914-1988) en Nérée Vander Elst (1911-1968), een meteorologische dienst voor Belgisch Congo en Ruanda-Urundi op. Het centrale station is in Stanleystad (Kisangani). Deze dienst krijgt later de naam “Service de Météorologie et de Géophysique”.
Albert de Dorlodot publiceert in 1944 in Londen een wolkenatlas bestemd voor de “Service des Télécommunications. Protection météorologique de l'aéronautique” van Belgisch Congo.
1943
Alphonse Van den Broeck, directeur van het Koninklijk Meteorologisch Instituut, ondertekent op 11 maart 1943 in volle oorlogsperiode het rondschrijven waarbij een meetnet voor fenologische waarnemingen opgericht wordt. Aanvankelijk kende het een groot succes, met vijftig geïnteresseerde waarnemers. Eind jaren zeventig waren dit er nog slechts vijf en stierf het fenologisch waarnemingsnet een stille dood, op één iemand na.
Heel alleen blijft Louis Glibert te Blanmont tot op vandaag, op een korte onderbreking na, onverstoord gedetailleerde fenologische waarnemingen verrichten.
De fenologische gegevens worden later integraal geïntegreerd in het COST 725 en in het "Pan European Phenology PEP725" project.
1943-1947-1948-1949
André Vandenplas publiceert monografieën over de neerslag, de temperatuur, de straling, het aantal uren zonneschijn, de bewolking, de luchtvochtigheid en de verdamping in Belgisch Congo. Het zijn belangrijke overzichtstudies van het klimaat van Congo en Ruanda-Urundi, die expliciet gebruikmaken van de waarnemingen van de gereorganiseerde meetnetten uit de jaren 30.
1944
Odon Godart (1913-1996), meteorologisch raadgever bij het “Bomber Command” in Groot-Brittannië, speelt een rol bij de meteorologische voorspellingen en bij de uiteindelijke selectie van D-dag voor de landing in Normandië op 6 juni 1944.
1944-1945
Met de bevrijding, in de herfst van 1944, herneemt het KMI zijn gewone activiteiten. Dit liep niet van een leien dakje, want het instituut had zijn volledige uitrusting verloren in de campagne van mei 1940. Gelukkig kan het KMI rekenen op de medewerking van het Britse “Meteorological Office” en dankzij de hulp van de Dienst voor Weervoorspelling van de “Royal Air Force” kan het personeel van de weerkamer zich opnieuw oefenen.
Er wordt te Ukkel een station voor radiosondepeilingen opgericht en op 29 maart 1945 wordt de eerste KEW MK2 radiosonde opgelaten.
1946
Vanaf 1946 begint Simon De Backer met een programma van microklimatologische waarnemingen. In het fenologisch park in Ukkel worden registreerapparaten geplaatst om de temperatuur van het grasveld en de temperatuur van de bodem op verschillende dieptes en bodems te meten. Van 1959 tot 1964 worden zeer gevoelige elektrische hygrometers gebouwd om de luchtvochtigheid te kunnen bepalen. Deze activiteiten vinden plaats binnen het kader van de bodem- en plantecologie en worden later in de afdeling Bioklimatologie geplaatst.
1946-1947
De Regie der Luchtwegen (RLW), een parastatale van het ministerie van Verkeerswezen, wordt gesticht op 20 november 1946 om het luchtverkeer te regelen.
Daarnaast wordt in januari 1947 de Meteorologische Dienst van Landsverdediging opgericht in de schoot van de Belgische Sectie van de Royal Air Force, omgevormd tot de Meteorologische Dienst van de Luchtmacht. De Dienst wordt gevestigd op het vliegveld van Evere. Op 21 december 1954 wordt de Meteodienst erkend als ‘Korps’, maar pas in 1966 krijgt ze de naam Meteorologische Wing opgespeld, kortweg Meteo Wing.
Op 25 augustus 1998 wordt door een Koninklijk Besluit Belgocontrol, een autonoom overheidsbedrijf, opgericht op de grondvesten van de voormalige Regie der Luchtwegen. Belgocontrol is onder andere bevoegd voor de luchtverkeersleiding.
1948
Armand Pien(1920-2003) begint als allereerste Nederlandstalige weervoorspeller zijn loopbaan op het KMI. Eind 1953 start Armand Pien zijn televisieloopbaan bij het toenmalig Nationaal Instituut voor Radio-omroep (N.I.R.), waar hij 37 jaar lang het mooie weer maakt en het Koninklijk Meteorologisch Instituut in iedere Vlaamse huiskamer brengt met de woorden "Ukkel verwacht …". In 1975 krijgt hij de Nederlandse Simon Stevin-Prijs voor zijn verdiensten in het kader van de popularisering en verspreiding van meteorologie, sterrenkunde en ruimteonderzoek.
Armand Pien (1920-2003), KMI-meteoroloog en weervoorspeller bij de Vlaamse televisie.
1949
Louis Baes en Artémy Joukoff bestuderen de windsnelheid in België op basis van de gegevens van het KMI. Ze maken in het bijzonder een inventaris aan van windhozen en stormen die gepaard gingen met grote vernielingen. Deze informatie is heel nuttig om de impact van de wind te bepalen op constructies, vooral op hoge metalen constructies zoals hoogspanningslijnen, antennes en … het Atomium.
1951
Het pluviometrisch meetnet van het KMI wordt gereorganiseerd. De standaardregenmeter of pluviometer is de P50 ofwel de P100, naargelang de mogelijke hoogte van de sneeuwval. Deze pluviometers worden uitgerust met een Nipherkegel, die sterk de invloed van de wind op de meting vermindert. In het klimatologisch park te Ukkel worden vergelijkende metingen uitgevoerd met verschillende types van regenmeters die in Europa gebruikt worden.
Start van de geautomatiseerde halfuurlijkse metingen van de globale, directe en diffuse straling in Ukkel. Deze metingen vormen de basis van de wetenschappelijke loopbaan van Robert Dogniaux (1921-2014), die als voorzitter van de stralingscommissie van de WMO start met de vijfjaarlijkse Internationale Pyrheliometrische Vergelijkingen, die nu gebeuren op een vaste plaats in Davos, Zwitserland. Dogniaux wordt dé Europese referentie op het gebied van zonne-energie met de publicatie van diverse Europese zonneatlassen. De instralingschijf van Dogniaux wordt tot op vandaag gebruikt voor de bepaling van de opbrengst van een zonnepaneel in functie van haar oriëntatie.
Edmond Léon Lahaye (1897-1982) volgt Alphonse Van den Broeck op als directeur van het KMI. Edmond Lahaye staat bekend als een bouwer en onder zijn directoraat worden zowel een nieuw complex in Ukkel als het Centrum voor Geofysica in Dourbes gebouwd.
In maart 1951 houdt het “Comité météorologique international (CMI)” van de “Organisation météorologique internationale (OMI)” zijn negende en laatste “Conférence des Directeurs” in Parijs. Op 17 maart 1951 wordt tot de officiële ontbinding van de organisatie overgegaan en twee dagen later heeft het Eerste Congres van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) plaats in Parijs.
Het KMI ontplooit van bij de aanvang en tot vandaag een grote activiteit in het kader van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO). De lidstaten worden ingedeeld in 6 Regionale Associaties (RA) en België is lid van de RA VI (Europa). Veel wetenschappers van het instituut nemen zeer actief deel aan de diverse commissies van de WMO en niet zelden wordt een leidinggevende functie in commissies en werkgroepen door KMI- leden ingenomen.
1952-1957
In de periode 1952-1957 realiseren Edmond Lahaye, Jean Louis Koenigsfeld, André-Pierre De Vuyst en Edmond Hoge een “Nouveau levé magnétique de la Belgique”, met Dourbes als basisstation.
1955
Sinds december 1955 voert het KMI in samenwerking met het Laboratorium voor Scheikunde en Fysica van het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (IHE) een programma uit van chemische waarnemingen van de lucht en de neerslag. Het meetnet omvat 5 stations: Sint-Andries bij Brugge, Ukkel, Dourbes, Trivières en Botrange. De metingen van de 5 stations worden regelmatig gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift “Tellus”.
1956
De metingen van het magneetveld in Ukkel worden zwaar gestoord door lekstromen veroorzaakt door de elektrische tramlijnen, waardoor Edmond Lahaye genoodzaakt wordt om uit te kijken naar een geschikte plek om de continuïteit van de metingen te verzekeren. In 1948 wordt gestart met de bouw van een nieuw magnetisch observatorium in Dourbes dat het station van Ukkel vervangt vanaf 1952. Op 26 juni 1956 wordt het Geofysisch Centrum in Dourbes (Viroinval) ingehuldigd.
1957
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut publiceert het boek "Éléments de Météorologie" dat uitgegeven wordt onder de zorg van de "Société Belge d’Astronomie, de Météorologie et de Physique du Globe".
De teksten worden geschreven door Pierre Defrise, Alphonse Descamps, Louis Dufour, Jules Grandjean, Louis Malet, Marcel Nicolet en Lucien Poncelet, allemaal leden van het wetenschappelijke personeel van het KMI. Edmond Lahaye, de directeur, schrijft de inleiding. Het boek heeft tot doel een leegte in de algemene kennis over de meteorologie, en meer algemeen over de geofysica, aan te vullen en een aanleiding te vormen om verder in deze materie te gaan.
In Ukkel en in Dourbes starten de dagelijkse metingen van artificiële radioactiviteit in de lucht, in het kader van een meetnet in samenwerking met het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) in Mol, de Luchtmacht (in Kleine Brogel) en het toenmalige Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (IHE) in Elsene. Het hoofddoel van deze metingen was de verspreiding van radioactieve stofdeeltjes als gevolg van bovengrondse kernproeven volgen.
In 1961 worden deze metingen van het KMI aangevuld met metingen van de artificiële radioactiviteit in de neerslag.
1957-1958
België neemt actief deel aan het “International Geophysical Year (IGY)” dat doorgaat van 1 juli 1957 tot 31 december 1958. Het IGY vindt zijn oorsprong in de “International Polar Years (IPY)” die in 1882-1883 en 1932-1933 gehouden werden. Marcel Nicolet (1912-1996) wordt verkozen tot secretaris-generaal van het IGY terwijl Jacques Van Mieghem er de WMO vertegenwoordigt.
Het gebouw B van het KMI. Het gebouw was gepland voor de activiteiten rond het Internationaal Geofysisch Jaar (IGY) en werd oorspronkelijk opgetrokken met een eerste verdieping als terras. Deze verdieping wordt later in prefab aangevuld. Het gebouw herbergde de Dienst Straling van het KMI en later tijdelijk het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie tot het zijn eigen gebouwen kon innemen.
Ter gelegenheid van het Internationaal Geofysisch Jaar (IGY) in 1957 wordt in het station van het Geofysisch Centrum in Dourbes begonnen met de waarneming van de verticale structuur van de ionosfeer door radio-elektrische peilingen (analoge peiler en fotografische registratie via een kathode oscilloscoop).
Tevens wordt er in Dourbes een standaard IGY neutronen-monitor geplaatst voor het meten van de flux van de kosmische straling.
1957-2007
Achtereenvolgens wordt een reeks van meteorologische en windfindingradars operationeel op het Koninklijk Meteorologisch Instituut:
een Metox-radiotheodoliet (van 1 januari 1952 tot 31 augustus 1958);
een DECCA WF1 windfinding X-band (3.2 cm) radar (van 1 september 1958 tot 3 juli 1963);
een Amerikaanse GMD (Ground Meteorological Device) radiotheodoliet voor radiopeilingen met ozonsondes;
een SELENIA 200 RTM1L windfinding en meteorologische C-band (5.7 cm) radar (van 4 juli 1963 tot 31 december 1979);
een EEC windfinding X-band (3.2 cm) radar (van 1 januari 1980 tot 31 december 1989);
een Navaid–Omega (van 1 januari 1990) voor positiebepaling van Vaisala RS80 radiosondes;
een LORAN-C voor positiebepaling van Vaisala RS80 en RS90 radiosondes;
GPS-positiebepaling voor Vaisala RS92 radiosondes (vanaf 1 september 2007)
1958
Op 1 januari 1958 treedt Jef Turf in dienst op het KMI. Hij wordt belast met het meten van de radioactiviteit van de lucht met het oog op het voorbereiden van een doctoraat in de fysica. In deze periode grijpen veel bovengrondse proefnemingen met het ontploffen van atoombommen plaats waardoor er hoge waarden van de radioactiviteit van de lucht gemeten worden.
In de geest van Linus Pauling (1901-1994), Nobelprijswinnaar voor de Scheikunde (1954) en Nobelprijswinnaar voor de Vrede (1962), geraakt Jef Turf in het dilemma van ofwel geheimhouding van de informatie volgens het reglement ofwel bekendmaking van de informatie wegens de negatieve gevolgen op de volksgezondheid. Uiteindelijk verzoekt Jef Turf om eervol ontslag van zijn functie als assistent op het Koninklijk Meteorologisch Instituut met ingang van 1 september 1963.
Op 7 mei 1958 wordt in Ukkel het gebouwencomplex E ingehuldigd. Hierin worden onder andere de IBM-7070 computer en de weerkamer gehuisvest.
1960, 1962, 1964 en 1968
Onder impuls van Jacques Van Mieghem, Pierre Defrise (1913-1985) en vooral van Jacques Van Isacker (1922-1988) wordt de introductie van de ‘Numerieke weervoorspellingen’ voorbereid.
Dankzij de installatie van een IBM-7070 computer kunnen sinds januari 1962 deze voorspellingen op operationele basis dagelijks uitgevoerd worden. Het oorspronkelijke barotroopmodel, ontwikkeld door Jacques Van Isacker, dat ook door enkele Europese meteorologische instituten wordt overgenomen, evolueert geleidelijk naar meer gesofisticeerde baroclinemodellen waardoor de bewegingen van de atmosfeer realistischer benaderd worden. Dit vergroot de betrouwbaarheid van de voorspellingen en de geldigheidstermijn wordt verlengd. Terzelfdertijd volgt het KMI de evolutie van de informatica op de voet door geregeld de computerinfrastructuur (een IBM-7040 in 1964 en een IBM-360/44 in 1968) te vernieuwen.
Later, bij de oprichting van het Europees Centrum voor Weervoorspellingen op Middellange Termijn(“European Centre for Middle-Range Weather Forecasting – ECMWF”) in Reading, Groot-Brittannië, zal op de expertise van Jacques Van Isacker beroep gedaan worden.
1960
Jacques Van Mieghem (1905-1980) wordt laureaat van de IMO-Prijs, die jaarlijks uitgereikt wordt, en draagt de naam van de Internationale Meteorologische Organisatie (IMO), de voorganger van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO).
Op 1 april 1960 wordt vanop Cape Canaveral, Florida, Verenigde Staten van Amerika de eerste weersatelliet TIROS I ("Television Infrared Observation Satellites") gelanceerd in een bijna circulaire baan. Hoewel TIROS I slechts 78 dagen operationeel is, heeft hij het belang van satellietfoto’s die de lokalisatie van wolken tonen. Snel nadien, op 11 november 1960, wordt de satelliet TIROS II gelanceerd.
1962
Jacques Van Mieghem volgt Edmond Lahaye op als directeur van het Koninklijk Meteorologisch Instituut.
Op 7 april 1962 wordt het centrum voor elektronisch rekenen van het Koninklijk Meteorologisch Instituut in Ukkel ingehuldigd.
Etienne Bernard (1917-1998) stelt een theorie van pluvialen en interpluvialen van het Kwartair in Afrika voor op basis van de astronomische theorie van Milutin Milankovitch van de paleoklimaten.
1963
André De Vuyst (1925-1981) publiceert de magnetische anomalieënkaart van België.
Het KMI viert zijn vijftigjarig bestaan als onafhankelijk instituut en houdt op 5 november 1963 een academische zitting op het instituut.
Op initiatief van het KMI en met de financiële steun van UNESCO, krijgt een groep wetenschappers uit Afrika een opleiding in technieken voor het waarnemen van het geomagnetisch veld, waaronder het gebruik van declinometers, magnetische balansen en horizontale quartz-magnetometers.
De workshop waaraan Edmond Lahaye deelneemt, gaat door van 18 tot 23 november 1963 (samenvallend met de moord op president John F. Kennedy van de Verenigde Staten). Dit betekent een eerste stap in de samenwerking tussen vele landen en Dourbes i.v.m. de stichting en de verbetering van magnetische observatoria in de wereld.
1964
Het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie (BIRA) wordt gesticht met Marcel Nicolet als eerste directeur.
1964-1965
De jaren 1964 en 1965 worden de “International Years of the Quiet Sun (IQSY)” genoemd. In deze jaren wordt door de “International Council of Scientific Unions (ICSU)” opgestart, een internationale wetenschappelijke samenwerking waaraan ook België deelneemt. Marcel Nicolet zetelt in het internationale comité voor de aerologie. Het doel is de studie van de zon en de aardse en planetaire effecten gedurende het minimum van de 11-jarige zonnecyclus.
In Dourbes wordt een grotere en uiterst nauwkeurige superneutronen-monitor voor het meten van de kosmische straling gepland.
De magnetische en de ionosferische waarnemingen en ook de waarnemingen van de kosmische straling in Dourbes dragen bij tot de internationale samenwerking van de IQSY.
1965
Op uitnodiging van de Belgische Regering houdt de “Commission for Aerology (CAe)” van de WMO haar 4de zitting van 6 tot 20 juli 1965 in het Congressenpaleis te Brussel. De deelnemers worden verwelkomd door directeur Jacques Van Mieghem en verschillende wetenschappers van het KMI spelen er een belangrijke rol, waaronder Pierre Defrise, Louis Dufour en Jacques Van Isacker.
Op 2, 3 en 5 juli 1965 wordt op het KMI, voorafgaand aan de Commissie, het “WMO / IUGG Symposium on Meteorological Data Processing” gehouden. Joseph Smagorinsky (1924-2005) van NOAA en van de Universiteit van Princeton leidt het Symposium in.
Krachtens het Koninklijk Besluit van 21 april 1965 en het Ministerieel Besluit van 10 januari 1967 omvat het KMI een algemene wetenschappelijke en administratieve directie (Secretariaat, Gebouwen en domeinen, Personeel en inventaris) en vijf departementen (Klimatologie, Aerometrie, Aerologie, Toegepaste meteorologie en Inwendige Geofysica). In totaal zijn er elf afdelingen en twee autonome afdelingen (Numeriek rekenen & Uitwendige Geofysica). Later komt daar nog de Groep ‘Diffusie en Luchtverontreiniging’ bij. In ieder departement worden ook wetenschappelijke, publieke en algemene diensten uitgevoerd zoals de klimatologische inlichtingen, de educatieve dienst, de weervoorspellingen en de meteorologische waarschuwingen en de ionosferische voorspellingen.
Jacques Van Mieghem sticht de afdeling ‘Hydrologie’ op het KMI, met als hoofdtaak de studie van de waterkringloop bepaald door de hydrische interacties tussen de atmosfeer en de bodem. Franz Bultot (1924-1995) wordt afdelingshoofd. Hij wordt bijgestaan door Gérard-Louis Dupriez als werkleider en Jean Dumoulin (1929-2004) als rekenaar. Onder de bescherming van het Koninklijk Commissariaat voor de Waterproblematiek, voorgezeten door Luitenant-Generaal Albert Crahay (1903-1991), speelt de afdeling Hydrologie een belangrijke rol in de verzameling, de validatie, en de archivering van de Belgische hydrologische gegevens en de uitgave van het ‘Hydrologisch Jaarboek van België’ (vanaf 1966 tot en met 1982). Deze activiteit stopt in 1983 wanneer ‘water’ een geregionaliseerde materie wordt.
De eerste regelmatige paleomagnetische metingen, oftewel indirecte metingen van het magneetveld in het verleden, worden uitgevoerd sinds de oprichting van de afdeling ‘Magnetodynamica en Paleomagnetisme’. Deze afdeling wordt opgericht onder impuls van André De Vuyst in een periode dat de concepten platentektoniek, continentendrift en inversies van het magneetveld ingang vinden. Het onderzoek spitst zich vooral toe op Kwartaire afzettingen, getuigenissen van klimaatveranderingen in het verleden, en in het bijzonder van continentale löss-afzettingen waarin de afwisseling van glaciale en interglaciale periodes duidelijk afgetekend zijn.
1966-1969
In 1966 begint het KMI met ozonpeilingen, onder het directoraat van Jacques Van Mieghem. Sinds 1 januari 1969 zijn er, op enkele onderbrekingen in de jaren 80 na, drie keer per week peilingen met ozonsondes (op maandag, woensdag en vrijdag). De gehomogeniseerde meetreeks van de ozonpeilingen van het KMI behoort wereldwijd tot de langste reeksen en bezit een zeer grote wetenschappelijke waarde.
1966
In 1966 wordt ASMO, een nieuwe magnetometer met digitale gegevensverwerving, aangekocht en geïnstalleerd op het magnetisch observatorium te Dourbes. Het toestel, gebaseerd op een scalaire magnetometer, kon de drie componenten van het aardmagnetische veld bepalen. Deze gegevens worden om de 10 seconden opgeslagen op een digitale magnetische band met een dichtheid van 200 bpi (bytes per inch). Dit is volgens onze kennis de eerste automatische en continue registratie op een digitale informatiedrager in de wereld.
1966-1967
Franz Bultot ontwikkelt over het Belgische grondgebied een netwerk van hydrometeorologische stations, met zowel pluviografische stations als volledige stations voor het meten van een geheel van klassieke meteorologische veranderlijken en van de radiatieve fluxen. Dit meetnet vervolledigt de klassieke klimatologische stations waar de waarnemingen manueel door waarnemers verricht worden. Deze hydrometeorologische stations registreren een volledige set van meteorologische gegevens op papieren rollen, die daarna gedigitaliseerd worden met een speciaal hiervoor ontworpen machine door het bedrijf ‘Macq’. Eigenlijk zijn dit de voorlopers van de automatische weerstations. Het ‘Macq’ toestel wordt in de loop van de tijd aan de nieuwe informaticastandaarden aangepast.
Op het einde van de jaren zeventig worden een aantal van deze hydrometeorologische stations semi-automatisch gemaakt, waarbij de waarnemingen geschreven worden op cassettes die via een lezer op magnetische band gebracht worden om uiteindelijk op de centrale computer in de hydrometeorologische databank terecht te komen. Dit materiaal bereikte rond 1990 de ouderdomsgrens en men moest noodzakelijkerwijze terugvallen op de klassieke pluviograaf.
In zijn gouden jaren omvat het hydrometeorologische meetnet een veertigtal stations over het ganse land, waarvan het merendeel zich in Wallonië bevindt.
1968
Het ontvangststation "Automatic Picture Transmission (APT)" voor analoge lage resolutie satellietbeelden voor de polaire NOAA satellieten is operationeel.
De verdeling van het geomagnetische veld over het Groothertogdom Luxemburg, opgenomen in juli 1968 in het kader van het "World Magnetic Survey (1957-1969)", wordt gepubliceerd door André De Vuyst en J. Pohl.
1969
In Dourbes wordt een neutronen supermoniteur 9-NM-64 in gebruik genomen, die de flux van de kosmische stralen meet. De resultaten, verbeterd met de luchtdruk, worden gepubliceerd in het maandbericht ‘Ionosferische waarnemingen en van de kosmische straling’, dat wereldwijd naar gespecialiseerde centra wordt gestuurd.
1970
Op 1 november 1970 gaat Jacques Van Mieghem op pensioen en van 1 januari 1971 tot en met 31 oktober 1971 wordt Louis Dufour (1909-1985) als directeur a.i. aangesteld. Op 1 november 1971 wordt André Vandenplas (1913-1991) tot directeur van het Koninklijk Meteorologisch Instituut benoemd.
Bij Koninklijk Besluit van 8 december 1970 wordt de Wetenschappelijke Raad van het KMI opgericht. Deze Raad bestaat uit het hoofd van de instelling, lid van ambtswege, en uit drie leden van het leidinggevend personeel van de instelling en drie wetenschappelijk vooraanstaanden gekozen van buiten de instelling.
De Wetenschappelijke Raad bestond in 1970 uit het hoofd van de instelling, en verder uit Franz Bultot, Paul Defrise en André De Vuyst ( leden van het leidinggevend personeel), en Marc de Hemptinne (Université catholique de Louvain), Paul Janssens (Vrije Universiteit Brussel), Marcel Migeotte (Université de l’Etat à Liège) en Marc Van Wormhoudt (Rijksuniversiteit Gent).
Van 1990 tot 1 augustus 1993 wordt de Wetenschappelijke Raad achtereenvolgens voorgezeten door Victor Tonnard (Faculté des Sciences Agronomiques de Gembloux en Fondation Universitaire Luxembourgeoise), en vanaf 1 augustus 1993 door Auguste Meessen (Université Catholique de Louvain-la-Neuve). Daarna, tot op vandaag, is Christian Bouquegneau (Faculté Polytechnique de Mons) de voorzitter.
1971
In Hastière in de provincie Namen, aan de samenloop van de Maasvallei en de vallei van de Hermeton, wordt een terrein voor bioklimatologisch onderzoek aangeschaft. Paul Lelouchier (1932-1992) en André Vandenplas voeren op de site wetenschappelijke studies uit over de topoklimatologie, de microklimatologie, de ecologie en de vegetatie van de site.
Na een renovatie van een Dobsonspectrometer, voordien sporadisch gebruikt in Ukkel, worden dagelijkse metingen van de totale ozonkolom uitgevoerd. Samen met de ballonpeilingen kan hiermee de evolutie van de ozonlaag ook over onze streken nauwkeurig gevolgd worden. De ozonlaag wordt aangetast door bepaalde drijfgassen, de zogenaamde cfk's (chloorfluorkoolstofverbindingen) uit bijvoorbeeld spuitbussen en oudere types koelkasten.
In het Geofysisch Centrum in Dourbes wordt, voor de eerste keer in Europa, onder impuls van Lucien Bossy (1918-1996), een numerieke peiler van de ionosfeer (de Digisonde 128 van de University of Massachusetts Lowell) opgesteld.
André De Vuyst publiceert een informatiebrochure over het magnetisch aardveld, gezien de vlugge en belangrijke ontwikkelingen in de materie.
1972
De directie en de Wetenschappelijke Raad van het KMI dienen bij de ministers van Nationale Opvoeding een ontwerp in voor een herstructurering in drie fasen: (a) een onmiddellijke, (b) één op middellange termijn en (c) één op lange termijn. Het voorstel voor herstructurering houdt rekening met de snelle wetenschappelijke ontwikkeling van de verschillende disciplines die binnen de bevoegdheid van het instituut vallen, zoals de afdeling Hydrologie en de afdeling Scheikunde en Radioactiviteit. Ondertussen hebben de autonome afdelingen Uitwendige Geofysica, Numeriek Rekenen en Hydrologie de dimensie van een departement bereikt. Het ontwerp blijft dode letter op het Ministerie.
1972-1973
De afdeling Hydrologie ontwerpt een half-automatisch hydrometeorologisch station voor zijn meetnet, dat zal functioneren tot op het einde van de jaren tachtig.
1973
Op 11 oktober 1973 ondertekenen de lidstaten, waaronder België, de conventie over de oprichting van het ‘Europees Centrum voor de Weersvoorspellingen op Middellange Termijn’ (ECMWF) in Brussel. Hoewel de conventie ondertekend wordt in 1973, duurt het nog tot 1975 voor het centrum, dat zijn oorsprong heeft in COST (“European Cooperation in Science and Technology”), wordt opgestart in Reading, Verenigd Koninkrijk.
Tijdens de eerste “Council” van het centrum, die doorgaat in Londen van 4 tot 6 november 1975, wordt A.C. Wiin-Nielsen als eerste directeur van het centrum aangesteld. M. Deloz, Bestuursdirecteur Ministerie van Nationale Opvoeding, Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek is de Belgische vertegenwoordiger op deze eerste “Council”, terwijl Jacques Van Isacker lid wordt van het “Scientific Advisory Committee”.
In 1973 verdedigt André Berger, professor aan de Universiteit in Louvain-la-Neuve, zijn doctoraatsthesis, een baanbrekend werk op het gebied van de astronomische theorie van paleoklimaten (de zogenoemde Milankovitch-theorie). In het bijzonder berekent hij de cycli in de astronomische parameters van de baan van de aarde.
1973 is ook het jaar van de honderdste verjaardag van de oprichting van de Internationale Meteorologische Organisatie (IMO/OMI).
1974
In het departement Aerometrie wordt de autonome groep ‘Diffusie en Luchtverontreiniging’ opgericht om aan de steeds groeiende bezorgdheid betreffende over de controle van de luchtkwaliteit tegemoet te komen. Deze groep krijgt de opdracht om de NDPC/Met-gegevensbank (“National Data Processing Centre”, meteorologische afdeling) op te stellen. Op initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid en in samenwerking met het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (IHE), het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) in Mol en het Ministerie voor Openbare Werken, wordt een volautomatisch en telegecontroleerd meetnet van een 90-tal stations in de 5 grote agglomeraties van het land (Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent en Luik) opgezet. Om het halfuur worden de waarnemingen naar het NDPC gestuurd, waar ze gevalideerd en geëxploiteerd worden. Voorspellingsmodellen voor luchtverontreiniging worden opgesteld om op basis hiervan waarschuwingen voor perioden van luchtverontreiniging aan te maken.
Alfred Quinet wordt laureaat van de Prijs van de WMO bestemd voor jonge onderzoekers.
1975
In de reeks “Technical Note No. 143” van de WMO publiceert Raymond Sneyers, klimatoloog en statisticus, het boek “Sur l’analyse statistique des séries d’observations”, dat in het Engels en het Spaans vertaald wordt en jarenlang als leidraad voor de toepassing van statistische technieken in de klimatologie zal dienen.
1976
In de “Journal of Hydrology” publiceren Franz Bultot (1924-1995) en Gérard Louis Dupriez van de afdeling Hydrologie een eerste artikel over een conceptueel hydrologisch model om de dagelijkse afvoeren te schatten, waardoor zij zich wereldwijd bij de leidende onderzoekers op dat gebied plaatsen.
Het model wordt toegepast op de voornaamste stroombekkens van het land en in een later stadium wordt het gebruikt voor “global change” impact-studies voor Belgische, Zwitserse en Kenyaanse stroombekkens.
Het huidige hydrologische model genaamd SCHEME voor SCHElde en MEuse wordt ontwikkeld op basis van de conceptuele formulering van het IRMB-model (Integrated Rainfall runoff Model Bultot).
In maart 1976 wordt er een conventie ondertekend tussen de WMO en de afdeling Multilaterale Samenwerking van het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) van het Belgische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit verdrag gaat over de versterking van de agrometeorologische en hydrologische diensten in de Sahellanden, de stimulering van de voedselproductie, de strijd tegen het oprukken van de woestijn en de professionele vorming in de agrometeorologie.
Raymond Sneyers maakt, in samenwerking met Liliane Frappez, een hydroklimatologische studie van de Sahellanden, waarin hij bijzondere aandacht besteedt aan de neerslag in de jaren 1971, 1972 en 1973. Deze jaren zijn gekenmerkt door een groot neerslagtekort in het geheel van de Sahel en zijn het begin van een langdurige droogte in het gebied.
Een klimatologische en hydrologische databank van de lidstaten van het “Comité permanent Inter-États de Lutte contre la Sécheresse au Sahel (CILSS)” ziet het daglicht.
Aan de “Fondation Universitaire Luxembourgeoise (FUL)” in Aarlen wordt een keuzevak ‘Agrometeorologie’ gecreëerd door Etienne Bernard.
Het ontvangststation “High Resolution Picture Transmission (HRPT)” voor digitale hoge resolutie satellietbeelden voor de polaire NOAA-satellieten is operationeel.
1977
Van 15 tot 17 september 1977 organiseert het KMI de vergadering van de “Working Group on Hydrology” van de “Regional Association VI (RA VI)” van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) te Brussel.
Het KMI, in het bijzonder de Afdeling Hydrologie, organiseert van 19 tot 23 september 1977 in Brussel de Tweede Vergadering UNESCO - WMO over hydrologische problemen in Europa. Deze conferentie, waarbij Franz Bultot tot voorzitter wordt verkozen, kadert in de activiteiten van Fase I (1975-1980) van het “International Hydrological Programme (IHP)” van UNESCO, als opvolger van het “Décennie Hydrologique Internationale (DHI) – (1965-1975)”.
Op 9 december 1977 wordt Meteosat-1, de eerste Europese weersatelliet, gelanceerd.
“Meteosat First Generation” is een reeks van geostationaire satellieten boven de evenaar op 36.000 km hoogte die voor het merendeel operationeel zijn voor Europa en Afrika. Enkele maanden na de lancering van Meteosat I wordt op het Koninklijk Meteorologisch Instituut het nodige gedaan om de gegevens van de nieuwe satelliet te kunnen ontvangen. Het ontvangststation “Secondary Data User Station (SDUS)” voor analoge lage resolutie satellietbeelden van de “Meteosat First Generation” is operationeel in 1979.
De weersatellieten leverden van bij aanvang nuttige informatie. Met de ontwikkeling van de technologieën geven de weersatellieten vandaag talrijke producten die onmisbaar zijn voor de weervoorspellingen en de studie van het klimaat. Tegenwoordig wordt voor onze contreien de “Meteosat Second Generation (MSG)” gebruikt en de lancering van de “Meteosat Third Generation (MTG)” is voorzien rond 2015.
De drie wetenschappelijke instellingen op het Plateau in Ukkel (het Koninklijk Meteorologisch Instituut, de Koninklijke Sterrenwacht en het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie) beslissen om hun middelen samen te brengen en één gemeenschappelijk rekencentrum uit te rusten.
1978
In 1978 wordt op het Plateau van Ukkel een UNIVAC-1140 computer geïnstalleerd die in 1982 door een UNIVAC-1190 vervangen wordt.
1979
Het KMI neemt deel aan de activiteiten van het ‘Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijn (ECMWF)’ in Reading, Verenigd Koninkrijk. In juni 1979 zagen de eerste reële-tijd-weervoorspellingen op middellange termijn het daglicht, gevolgd door de operationele middellange termijn weervoorspellingen op 1 augustus 1979. Als model wordt een grid-point model met 15 verticale lagen en een maaslengte van 200 km gebruikt.
Op 1 januari 1979 gaat André Vandenplas, Directeur van het KMI, met pensioen en op dezelfde dag wordt Raymond Sneyers (1918-2006), hoofd van het departement Klimatologie, directeur ad interim. Na de oppensioenstelling van Raymond Sneyers in 1983, wordt Alfred Quinet de volgende directeur a.i. van het KMI.
1980-1990
In de jaren 80 en 90 ontstaat er wereldwijde commotie over de mogelijke verdunning van de ozonlaag en de daaruit volgende toename van UV-straling aan de grond als gevolg van het gebruik van drijfgassen.
Het KMI beschikt over waardevolle tijdreeksen van de dikte van de ozonlaag en de verticale verdeling van ozon in de atmosfeer. Dankzij zijn ervaring op het gebied van ozonmetingen, kan het KMI een vooraanstaande rol spelen in de discussie over de mogelijke aantasting van de ozonlaag, door diverse instrumentele effecten op de ozonmetingen te kwantificeren en bijdragen te leveren voor trendanalyses van de ozonlaag over middelbare breedtegraden.
1981-1989
Het KMI neemt deel aan het onderzoek betreffende de Europese Windatlas aangevraagd door de “Commission of the European Communities” om de markt van de elektriciteitproductie door windenergie te promoten.
1981
Publicatie van de eerste archeomagnetische dateringen op ‘in situ’ verbrande en gebakken structuren die blootgelegd worden tijdens archeologische opgravingen in België.
Aankoop van een argonlaser om de nog te construeren radiometer SOLCON-1, die op Spacelab zal vliegen, in het laboratorium te karakteriseren aan de hand van andere geijkte instrumenten.
1982
Op 13 en 14 mei 1982 wordt, naar aanleiding van de 25ste verjaardag van het ionosferisch station in Dourbes, een internationale meeting georganiseerd in Brussel en in Dourbes.
1983
De “Solar Constant” SOLCON radiometer voor de meting van de zonneconstante, ontworpen door Dominique Crommelynck, gaat voor het eerst de ruimte in op Spacelab. Eerder worden er 2 referentieradiometers opgenomen in de WMO Wereld Standaard Groep in Davos, Zwitserland. In de loop van de volgende twintig jaar ontwerpt en bouwt het KMI verschillende radiometers die aan boord van ruimtetuigen worden geplaatst.
Aankoop van een Brewer spectrofotometer die toelaat om volautomatische metingen te verrichten van de dikte van de ozonlaag in de atmosfeer en de intensiteit van het UV-B licht.
Het “Hydrological Operational Multipurpose System (HOMS)” wordt door het Operationeel Hydrologisch Programma (OHP) van de WMO voorgesteld als een systeem voor transfer van technologie in hydrologie, waterbeheer en -beleid. Franz Bultot neemt actief deel aan de pilootfase van het project en wordt verantwoordelijk voor het Belgisch Nationaal HOMS Referentiecentrum.
In het kader van de technische coöperatie, en via de financiering door een Belgisch Trust Funds van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO), wordt het HOMS-micro project opgestart. Het HOMS-micro project past de bestaande hydrologische programmatuur op de afdeling Hydrologie aan in voor een micro-computer en stelt ze beschikbaar voor HOMS. Onder de meer dan 300 componenten van HOMS is het opmerkelijk dat juist de Belgische component G06.3.01, over de structuur en bouw van een hydrologische databank, wereldwijd het meest gevraagd wordt. Voor alle Belgische HOMS-componenten worden Franstalige en Engelstalige handleidingen opgesteld.
Op 21 april 1983 introduceert het ECMWF in Reading het nieuwe model, een T63 spectraal model (dit wil zeggen: een spectrale horizontale voorstelling met een truncatie op het golfgetal 63) met 16 verticale lagen. Het model impliceert een nieuw tijdperk voor de nationale centra voor weervoorspellingen, waar nu een voorspellingshorizon van 5 dagen beschikbaar wordt. De constante en aanzienlijke verbeteringen van de modellen en de steeds grotere rekencapaciteit van het ECMWF leiden tot betere weervoorspellingen, die ook door de weerkamer van het KMI geïmplementeerd worden. Een belangrijke stap is de ontwikkeling van het “Ensemble Prediction System (EPS)” waarvan het gebruikte model, het aantal leden van het ensemble en de voorspellingshorizon aanzienlijk toenemen. Sinds 2011 levert de weerkamer weervoorspellingen voor België voor 8 dagen en een trend voor 14 dagen.
1984
De eerste Europese Atlas voor Zonnestraling wordt gepubliceerd door deEuropese Commissie.
Onder leiding van Robert Dogniaux verzorgt het KMI de coördinatie, de verzameling en de verwerking van alle zonneschijn- en zonnestralinggegevens voor deze publicatie.
1985
Een belangrijke periode van luchtverontreiniging treft België. Deze periode en het einde ervan wordt met succes door de groep Diffusie en Luchtverontreiniging voorspeld.
Ten gevolge van de regionalisatie van het aspect ‘luchtverontreiniging’ stopt het National Data Processing Centre (NDPC) zijn activiteiten.
In 1985 ontbreken de directeurs van zowat alle Federale Wetenschappelijke Instellingen, maar onder druk van koning Boudewijn I worden uiteindelijk toch directeurs aangesteld. In het kader van de Copernicushervorming van de Federale Wetenschappelijke Instellingen wordt Henri Malcorps tot directeur van het KMI benoemd. Hij blijft deze positie bekleden tot eind december 2010.
In 1968 trad hij in dienst bij het KMI als wetenschappelijk assistent. Door de introductie van managementideëen die hij verworven had op de Vlerick Management School, initieert en realiseert Henri Malcorps een belangrijke structurele hervorming van het instituut. Tijdens zijn ambtstermijn legt hij ook nadruk op de internationale vertegenwoordiging van België. Naast de functie van “Principal Delegate” op de vierjaarlijkse congressen van de WMO is hij verder:
- President van de Raad van Beheer van het Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijn (ECMWF) te Reading van december 1991 tot december 1994;
- Co-Chairman van het "Working Committee A" op het Twaalfde Congres van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) te Genève van 30 mei tot en met 21 juni 1995;
- Voorzitter van de Raad van Beheer van EUMETSAT van juni 1998 tot augustus 2002.
Het jaar wordt gekenmerkt door belangrijke personeelswijzigingen. Alle leidinggevende functies worden ingevuld en acht wetenschappelijke medewerkers en drie leden van het hulppersoneel worden in het kader van het Koninklijk Besluit 275 geregulariseerd .
Op het vlak van materiële middelen en vooral de uitrusting van de instelling kan geen enkele meldenswaardige verbetering gerealiseerd worden door gebrek aan kredieten, waardoor de instelling verdere technologische achterstand oploopt.
Een nieuwe ionosferische peiler, de Digisonde 256 gebouwd door de University Massachusetts Lowell, stelt de resultaten in quasi-reële tijd beschikbaar op het web.
De Europese Commissie lanceert een studie over de Europese radiatieve microklimaten. Het KMI installeert een innovatief meetnet van 10 stations in het Brusselse Gewest om de gevolgen van het stedelijke leefmilieu op de energetische bronnen te bestuderen.
1986
Oprichting van EUMETSAT, de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten, met als voornaamste doelstelling de levering van beelden en data met betrekking tot het weer en het klimaat. Deze informatie wordt aan de Nationale Meteorologische Diensten (NMSs) van de deelnemende landen (waaronder het Koninklijk Meteorologisch Instituut voor België) geleverd.
Na de eerste wereldwijde meldingen van een ongeval in de kerncentrale van Tsjernobyl, volgden de wetenschappers van het KMI in Ukkel en in Dourbes de radioactiviteitsmetingen frequenter op. Onmiddellijk na de monsterneming verrichtten ze bijkomende metingen waardoor ze de bevoegde instanties onmiddellijk konden verwittigen, toen in de ochtend van 1 mei 1986 zowel in Ukkel als in Dourbes een bruuske en enorm grote toename van de radioactiviteit in de stofdeeltjes in de lucht geregistreerd werd. De groep ‘Diffusie en Luchtverontreiniging’ modelleert de banen van de radiatieve luchtmassa’s over Europa.
Op 1 en 2 mei 1986 worden daggemiddelden (van 7:30 tot 7:30 UT) gemeten van de globale bèta-activiteit van de stofdeeltjes in de lucht van 20 tot 22 Bq/m3 in Ukkel en in Dourbes (metingen onmiddellijk na de monsterneming verricht). Dankzij de frequente metingen kon vastgesteld worden dat in de loop van 2 mei 1986 de radioactiviteit snel op een quasi-normale waarde terugviel.
De eerste magnetostratigrafische resultaten, zijnde de richting en relatieve intensiteit van het aardmagnetische veld en profielen van gesteentemagnetische eigenschappen van Laat-Pleistocene (van 0,126 tot 0,012 miljoen jaar) löss-afzettingen en van het Holoceen in België, worden gepubliceerd. Deze bevindingen zijn goede indicatoren voor het paleoklimaat.
1987
Door het K.B. van 31 december 1986 verwerft het KMI beheersautonomie waardoor het ter beschikking gestelde financiële en menselijke middelen doeltreffender kan inzetten.
Deze, weliswaar relatieve, autonomie stelt de directie en het personeel in staat meer initiatieven te nemen en sneller te reageren op de noden van het publiek en de gebruikers van meteorologische informatie.
1988
Het conceptueel hydrologisch model ontwikkeld door Franz Bultot en Gerard L. Dupriez wordt gebruikt om de impact van een verdubbeling van het atmosferisch CO2-gehalte op de waterbalans van een stroombekken te schatten. Met hun publicatie in het gezaghebbende internationale tijdschrift “Climatic Change” pakken Bultot, Dupriez en Gellens wereldwijd als één van de eerste deze problematiek aan. Op de “WMO Conference on Climate and Water” (Helsinki, Finland, september 1989) wordt een verdere studie op dit vlak voorgesteld.
1989
In het gemeenschappelijk rekencentrum van het Plateau in Ukkel worden APOLLO-computers geïnstalleerd die later geleidelijk vervangen worden door Hewlett Packard materiaal. Om deze informatica-infrastructuur toegankelijk te maken voor alle gebruikers (intern en extern) wordt er een lokaal telecom-netwerk geïnstalleerd.
In 1994-1995 worden deze computers vervangen door moderne HP-servers en door een rekenintensieve CRAY-supercomputer. De upgrade van dit materiaal (met HP-servers en een Silicon Graphics computer) volgt in 1999-2000.
In het kader van het Europese project ‘Europese radiatieve microklimaten’ ontwikkelt het KMI een automatisch station voor de meting van micrometeorologische parameters. Dit station zal later dienen als prototype voor de automatische stations van het synoptisch meetnet van het KMI.
Het organogram van het KMI dateert van 1965, een tijdperk waarin nog geen sprake was van satellietwaarnemingen, informatica, teledetectie, enz. Daarenboven voert het KMI meer en meer taken uit die verband houden met publieke dienstverlening, waarschuwingen voor extreme klimatologische en meteorologische toestanden, milieurampen en klimaatveranderingen.
De Wetenschappelijke Raad stelt een nieuw organogram met 8 departementen en 17 afdelingen voor. Het ontwerp wordt aan de bevoegde minister voorgelegd op 31 maart 1989, maar blijft zonder gevolg.
Door tussenkomst van de Nationale Loterij, kan het KMI beginnen zijn achterstand op het gebied van de wetenschappelijke uitrusting in te halen, een gevolg van de inkrimping van de investeringskredieten die het instituut kreeg. Tussen 1975 en 1988 zijn deze immers geslonken tot ongeveer een tiende van wat noodzakelijk was.
Het KMI moest met sterk verouderde apparatuur werken en de Belgische bijdragen tot grote internationale organisaties zoals ESA, EUMETSAT en ECMWF konden niet gerentabiliseerd worden door dit gebrek aan uitrusting.
De “Informal Conference of Western European Directors (ICWED)” vindt plaats in Brussel van 6 tot 8 april 1989 en resulteert onder andere in het opstellen van de “Brussels Declaration” over de uitwisseling van meteorologische gegevens.
Van 11 tot en met 22 september 1989 heeft de 10de zitting van de “Commission for Instruments and Methods of Observation (CIMO)” van de WMO plaats in Brussel, die van 4 tot en met 8 september voorafgegaan wordt door de “Fourth WMO Technical Conference on Instruments and Methods of Observation”.
1990
Een reeks zware voorjaarsstormen doet zich voor in januari en februari 1990. Op 26 februari 1990 stort het gotische ‘Huyse de grote Sterre’ in Damme tengevolge van een rukwind in, maar het wordt later terug opgebouwd.
Als gevolg van deze bijzonder hevige stormen en de overstromingen in de Maasvallei wordt overgegaan tot een verregaande herschikking van de communicatie tussen het instituut en het publiek.
Het magnetisch station van Manhay, het oudste magnetisch station van België dat door de Universiteit van Luik gecreëerd werd in de jaren 1930, komt in het beheer van het KMI. Het instituut installeert er dezelfde apparaten voor het waarnemen van het magnetisch veld van de aarde als in Dourbes. Sinds 1972 deed het KMI de gegevensverwerking van het station in Manhay. In 1994/ 1995 nam de Regie der Gebouwen het beheer van de gebouwen op de site over.
Het personeelsgebrek vormt een steeds nijpender probleem op het KMI. Door de wervingsstop en de trage wervingsprocedure ontbreekt meer dan 20% van het kaderpersoneel. Het kader bestaat uit 36 wetenschappelijke leden en 88 niet-wetenschappers. Een sterke toename van het aantal opdrachten en de hoge techniciteit van de gebruikte infrastructuur verantwoorden echter een kaderaanpassing, dat tot dan toe noch informatici, noch industriële ingenieurs bevat.
De Wetenschappelijke Raad stelt de volgende beleidslijnen op voor het wetenschappelijk onderzoek in het KMI:
- het wetenschappelijk onderzoek moet bij voorkeur interdisciplinair zijn;
- zich rond een aantal thema’s concentreren, in het bijzonder de weervoorspelling (vooral op korte termijn), de hydrometeorologie, de studie van de ozon en de studie van de straling
- het is belangrijk een basisactiviteit te houden voor het geheel van de disciplines.
Een nieuwe installatie voor het uitvoeren van radiopeilingen met Vaisala RS80 radiosondes wordt aangekocht. De plaatsbepaling van de ballon gebeurt door middel van LORAN-C (LOng RAnge Navigation systeem). Dit is een set radiobakens voor lucht- en zeevaartnavigatie, en dus een voorloper van het GPS-systeem.
1990-1991
De Afdeling Hydrologie start met het project TELSAT/II/17, gefinancierd door de Diensten voor de Programmatie van het Wetenschapsbeleid. Het project beoogt een schatting van de reële verdamping te maken door de exploitatie van de radiometrische veranderlijken aan het Belgische grondoppervlak, bekomen door teledetectie.
1991
De afdeling Omgevingsmagnetisme onderzoekt de toepassingen van het paleomagnetisme voor paleoklimaatreconstructies en het verband tussen geomagnetisme en klimaat en publiceert hierover verschillende artikels. Er wordt gewezen op het probleem van de registratie in sedimenten van de laatste met zekerheid gekende inversie van het geomagnetische veld die plaats vond 0,78 miljoen jaren geleden. Volgens de astronomische theorie van Milutin Milankovitch (1879-1958) van de klimaatveranderingen zou deze veldomkering opgetreden zijn tijdens een interglaciale periode terwijl ze in de löss-afzettingen van China geregistreerd werd tijdens een koude glaciale periode.
Het Koninklijk Besluit van 19 november 1991 wijzigt het statuut van het wetenschappelijk personeel grondig. Om in rang A benoemd te worden, moet men vanaf dan een doctoraatsdiploma bezitten of het bewijs leveren van equivalent wetenschappelijk werk. De Wetenschappelijke Raad blijft echter van mening dat de equivalentie van wetenschappelijk werk met een doctoraatsthesis slechts uitzonderlijk kan aanvaard worden.
In België bestaat sinds 1991 een nationaal noodplan voor het beheer van nucleaire en radiologische ongevallen. Dit ‘Nucleair en Radiologisch Noodplan voor het Belgische Grondgebied’ wordt door het Koninklijk Besluit van 17 oktober 2003 geactualiseerd, o.a. op basis van de opgebouwde ervaringen bij noodplanoefeningen.
Het KMI wordt belast met het verzamelen en leveren van informatie over de waarnemingen en de analyse van de bestaande weersituatie aan de grond en in de atmosfeer. Ook de weerverwachtingen en de berekening van de trajecten van de besmette luchtmassa behoren tot haar bevoegdheden in dit kader. De bijdrage van het KMI tot het noodplan wordt in 1991 gecoördineerd door André Maenhout (1930-2005). Later wordt Hugo Ottoy (1948-2001) de afgevaardigde. Deskundigen van zowel het KMI als het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) zetelen in de evaluatiecel van het noodplan, die onder het voorzitterschap van een vertegenwoordiger van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) werkt.
1992
Het SAFIR-systeem voor de teledetectie en de localisatie van bliksems wordt geïnstalleerd door detectie-antennes te plaatsen in Oelegem, Dourbes en La Gileppe en een centraal telecommunicatiesysteem in het KMI te installeren. De impact van een bliksemflits wordt in reële tijd gelokaliseerd met een precisie van ongeveer 1 km.
Aan de planning voor de installatie van netwerken met automatische weerstations en meteorologische radars wordt de eerste hand gelegd.
Dirk Frimout maakt tijdens de ATLAS-1 missie van het NASA ruimteveer zijnruimtevlucht als eerste Belgische astronaut. ATLAS-1 neemt ook het tweede ruimte- instrument SOLCON-2 mee. Het karakteriseren van de absolute radiometer wordt verbeterd door het toevoegen van een optische regulering van de laserstraal. De vlucht van de ATLAS-1 was de eerste ervaring van afstandsbesturing vanuit Europa en zal in 1993 aanleiding geven tot de creatie van het "Space Remote Operation Center (SROC)" op het KMI.
Het ruimteveer lanceert Eureca – the European Retrievable Carrier – met SOVA 1 het derde ruimte instrument aan boord en brengt deze 10 maanden later weer naar de aarde. SOVA 1 blijft tot op de dag van vandaag zeer waardevol voor de bepaling van de absolute waarde van de zonneconstante.
Het ontvangststation "Primary Data User Station (PDUS)" voor digitale hoge resolutie satellietbeelden van de "Meteosat First Generation (MSG)" is operationeel in 1992.
De overeenkomst tussen de WMO en het KMI over de oprichting en het beheer van het “International Data Rescue Co-ordination Centre (IDCC)” in het kader van het WMO World Climate Programme DARE (DAta REscue) wordt ondertekend. Het DARE I-project voorziet in het behoud van de historische klimatologische gegevens van de Afrikaanse landen. Daartoe krijgen ze een microfilmtoestel en een lezer/printer van microfiches. Het IDCC zet de microfilms om in microfiches.
Het project geniet de steun van het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking (ABOS) in het kader van het Belgische Trust Fund van de WMO. Het DARE I-project eindigt op 30 juni 1997, terwijl het IDCC verdergezet wordt in het KMI.
Van 5 tot 9 oktober 1992 wordt de 14de bijeenkomst van het “LORAN-C (LOng RAnge Navigation)”-systeem gehouden op het KMI.
1993
Het KMI lanceert een zeer eenvoudige computergestuurde meteorologische gegevensbank: MeteoBBS. Dit systeem laat toe om satellietfoto’s, beelden van meteorologische radars, SAFIR-kaarten, verschillende waarnemingen, meteorologische voorspellingen en waarschuwingen te visualiseren.
Op het KMI wordt het centrum voor ruimte-teleoperatie opgericht, om experimenten aan boord van de Amerikaanse ruimteveren te verrichten. Dit is het eerste centrum buiten Amerika van waaruit instrumenten op het NASA-ruimteveer gecontroleerd kunnen worden.
Op 8 april 1993 vindt de lancering van de Discovery ruimteveer van op het “Kennedy Space Center” in Florida plaats. De “Space Shuttle Discovery”, zending STS-56, heeft de taak om speciale experimenten uit te voeren voor de studie van de aarde en haar atmosfeer, en de invloed van de zon op de atmosfeer.
Aan boord van de Discovery bevindt zich ook het experiment SOLCON, bedacht door het KMI, dat bedoeld is om de zonneconstante te meten. Vanuit het Plateau in Ukkel zorgen KMI-wetenschappers, die in reële tijd de apparatuur aan boord van de Discovery besturen door opdrachten te sturen via het Marshall Space Flight Center in Huntsville, Alabama, voor de grote première van dit experiment.
Met de ATLAS-2 missie maakt SOLCON-2 haar tweede ruimtevlucht, de vierde vlucht van het DIARAD (DIfferential Absolute RADiometer)-type instrument.
Françoise Meulenberghs wordt uitgeroepen tot laureate van de jaarlijkse wedstrijd van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen (KAOW) met een studie over de hydrologie van Rwanda, die kadert in het project “Evolution du Climat et des Ressources en Eau du Rwanda”.
Het agro- en micrometeorologisch station op het domein van de Universteit Gent in Melle, wordt in gebruik genomen. De gegevens worden per telefoonlijn naar Ukkel doorgestuurd.
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI), het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) rapporteren samen over de recente ontwikkelingen in de ozonlaag en de ultraviolette straling boven België en Nederland.
1993-1995
Extreme neerslag in december 1993, en opnieuw in januari 1995, leiden tot zware overstromingen in het Maasbekken. De afdeling Hydrologie werkt in samenwerking met het KNMI aan een deelrapport over de hoogwaterstanden en wateroverlast van de Belgische Maas. Dit onderzoek gebeurt in opdracht van het Waterbouwkundig Laboratorium (WL) voor de Tweede Commissie Boertien in Nederland. Dit rapport bevat een analyse van de neerslag over het Belgische Maasbekken te Visé voor de referentieperiode 1880-1993/94, alsook een analyse van de waarschijnlijkheden van de extreme waarden van deze gegevens.
1994
Met de ATLAS-3 missie maakt SOLCON-2 haar derde ruimtevlucht, de vijfde vlucht van het DIARAD-type instrument.
In het kader van het jaarlijks rapport van de “Etat de l’Environnement Wallon (EEW94)” wordt aan het KMI de coördinatie van het hoofdstuk ‘klimaat’ toegekend. We realiseerden verschillende originele studies over het Belgisch klimaat, de extreme meteorologische gebeurtenissen, de geschiedenis van het klimaat en een hydro-meteorologische studie over uitzonderlijke neerslag in het zuiden van België in december 1993.
Dankzij de subsidies van de Nationale Loterij kan het Geofysisch Centrum van Dourbes een “2G-cryogenic rock”-magnetometer aankopen. Hiermee kunnen de onderzoekers van het KMI het magnetisch veld geregistreerd in gesteenten, sedimenten en verbrande materialen uit het verleden bestuderen. Dit essentiële instrument levert ondermeer een belangrijke bijdrage tot het onderzoek rond “Global Change” en dus tot de algemene kennis van onze planeet en de evolutie van het klimaat.
Het historische zuidpaviljoen dat de afdeling Bioklimatologie huisvestte, wordt heringericht terwijl het historische noordpaviljoen ingericht wordt als een polyvalente zaal.
In Ukkel wordt een eerste automatisch weerstation gebouwd dat als referentiestation zal dienst doen. Vanaf februari 1994 zijn gegevens van het automatisch weerstation in Melle beschikbaar. Geleidelijk aan wordt een netwerk van automatische weerstations in België opgericht.
Een automatisch telefonisch systeem dat op basis van de SAFIR-gegevens waarschuwt voor het risico op onweer via SMS-berichten, wordt opgestart.
In het kader van het HOMS-microproject wordt met Claudio Caponi, hoofd van de Directie voor Hydrologie en Meteorologie van de “Ministerio del Ambiente y de los Recursos Naturales Renovables (MARNR)”, Caracas, Venezuela, een conventie ondertekend onder de auspiciën van Dieter Kraemer, Hoofd van het “Departement Hydrology and Water Resources” van de WMO, waarin bepaald wordt dat de Belgische HOMS-microcomponenten door de MARNR in het Spaans vertaald worden en in Latijns Amerika zullen verdeeld worden.
Het KMI legt een voorstel over de voorspelling van een UV-B indice neer bij het Technisch Comité voor Meteorologie van de “European Cooperation on Science and Technology – COST”. Tijdens een vergadering op 20 en 21 december 1994 op het KMI met experten van diverse COST-Lidstaten, wordt het technisch gedeelte van het “Memorandum of Understanding – MoU” besproken.
Vanaf de jaren 1990, rekening houdend met de verdere regionalisering van België en met de stijgende interesse van de bevolking in meteorologie, zoekt de directie van het KMI wegen tot rationalisatie van bepaalde van zijn activiteiten. Deze zoektocht resulteert in 1994 tot de samensmelting van de Educatieve Dienst, in het verleden voornamelijk actief met meteorologische bijdragen tot tentoonstellingen en met voordrachten over meteorologie in het land, met de Dienst Externe Relaties.
De nieuwe dienst, nu “Users interface” geheten, is kleiner maar de doelstellingen zijn beter bepaald. “Users interface” krijgt als missie om enerzijds de relatie met het publiek en anderzijds de commercialisatie van de meteorologische en klimatologische gegevens te sturen. Hiervoor wordt intensief gebruik gemaakt van de nieuwe elektronische middelen waarover het instituut beschikt, internet en email. De nieuwe ploeg begeleidt de vragen gaande van de problematiek van de opening van de meteorologische markt tot de concurrentie van privébedrijven op Europese schaal en geeft antwoorden op de maatschappelijke druk die meer en meer op de communicatie met het instituut weegt.
De zesde workshop van Geomagnetische Observatoria heeft plaats in Dourbes en Pont-à-Lesse van 18 tot 24 september 1994 en verenigt een honderdtal wetenschappers en waarnemers uit de ganse wereld. Talrijke instrumenten aangebracht door de deelnemers, worden vergeleken en gecalibreerd door gebruik te maken van de instrumentele faciliteiten in Dourbes. Een totaal van 44 wetenschappelijke bijdragen wordt voorgesteld op de conferentie die nadien te Pont-à-Lesse georganiseerd wordt.
1995
Het DIARAD/VIRGO-instrument op de SOHO-satelliet wordt gelanceerd naar het Lagrangepunt tussen de aarde en de zon, van waaruit het continu de zon kan observeren. DIARAD/VIRGO is het vierde instrument en de zesde ruimtevlucht voor het DIARAD-type instrument.
Vandaag is het nog steeds actieve VIRGO-instrument het meest langdurige instrument voor de meting van de zonne-irradiantie, met een meting gedurende meer dan veertien jaar over de volledige zonnecyclus 23 en de start van cyclus 24. DIARAD/VIRGO heeft daarmee een bijdrage van wereldformaat geleverd voor de monitoring van de Essential Climate Variable van de zonne-irradiantie.
De meteorologische diensten worden opengesteld op Europees niveau, waarbij het KMI een goede indruk maakt.
EUMETNET, een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese nationale meteorologische diensten (waaronder het KMI) om een gezamenlijke expertise op het gebied van weer, klimaat, milieu en aanverwante activiteiten uit te bouwen, wordt opgericht.
Eind 1995 besluiten dezelfde meteorologische diensten om nauw samen te werken door hun gegevens en producten meer toegankelijk te maken met het oog op transnationale commerciële activiteiten. In dit kader richten ze de economische belangengroep ECOMET op, dat zijn zetel vestigt in het prachtig gerestaureerde zuidpaviljoen van het KMI in Ukkel.
Van 26 tot en met 28 januari 1995 wordt in Brussel de internationale conferentie “Complex systems, weather and climate” onder de auspiciën van de groep ‘Dynamische klimatologie’ gehouden. Een dertigtal specialisten in de benadering van de complexe systemen in de omgevingswetenschappen wonen de conferentie bij.
Door het Koninklijk Besluit van 6 april 1995 wordt het personeelskader van het KMI dat niet meer herzien werd sinds 1965, aangepast.
Hoewel het personeelseffectief verlaagd wordt van 124 naar 104, worden nu informatici, industriële ingenieurs en programmeurs in het personeelskader ingevoerd. De rekenaars en de constructeurs worden hernomen als personeel van niveau 2+, maar het probleem van de weervoorspellers wordt nog niet opgelost.
De Wetenschappelijke Raad stelt voor de afdeling "Bioklimatologie" te veranderen in de nieuwe afdeling "Dynamische Klimatologie". Alle openstaande afdelingen worden open verklaard in 1995.
1996
Het KMI is de eerste federale overheidsdienst in België die het publiek dagelijks via haar website informeert vanaf juli 1996.
Het KMI organiseert in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen (KAOW), het driedaagse internationaal congres “Tropical Climatology, Meteorology and Hydrology (TCMH-96) in memoriam of Franz Bultot”. Z.K.H. Prins Laurent van België, voorzitter van het Koninklijk Instituut voor het Duurzame Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologie (KINT), houdt een openingstoespraak. Godwin Patrick Olu Obasi (1933-2007), Secretaris-generaal van de WMO, houdt een toespraak waarin het werk van Franz Bultot voor de WMO belicht wordt.
Op 25 november 1996 ondertekent het KMI het “Memomandum of Understanding (MoU)” waarmee het een volwaardige partner wordt in het internationale consortium ALADIN (“Aire limitée adaptation dynamique développement international”) dat op initiatief van Météo-France in 1990 gesticht werd. Het KMI sluit weer aan bij het fundamenteel onderzoek op het gebied van de numerieke weervoorspelling. Het objectief is een operationele voorspelling uit te voeren met een horizon van 36 uur en met een gridlengte van het numerieke model van ongeveer 5 km. De eerste operationele voorspellingen met behulp van het ALADIN-België-model worden in februari 1998 gelanceerd.
Gedurende de zomer van 1996 worden zeer sterke ozonconcentraties – waarbij het niveau van 180 microgram per kubieke meter geregeld bereikt wordt - in de onderste laag van de atmosfeer waargenomen. Dit verschijnsel doet zich de laatste jaren meer en meer voor zoals blijktuit de ozonpeilingen van het KMI.
De opendeurdagen ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de geboorte van Adolphe Quetelet (1796-1874), stichter van de Koninklijke Sterrenwacht van Brussel, brengen meer dan 20.000 bezoekers naar het Plateau te Ukkel.
1997
Door een beslissing van de toenmalige staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking is het KMI niet meer gemachtigd internationale coöperatie op het gebied van meteorologie, klimatologie en hydrologie te verrichten in het kader van het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking (ABOS). Er wordt een punt gezet achter de jarenlange internationale technische coöperatie en projecten in een domein dat per definitie grensoverschrijdend is.
EUMETSAT start met de "Satellite Application Facility (SAF)" programma’s, waarbij de EUMETSAT-lidstaten zelf de afgeleide satellietproducten aanmaken in plaats van dat EUMETSAT hiervoor instaat. Het KMI neemt actief deel aan volgende SAF's:
- O3M SAF: EUMETSAT Satellite Application Facility on Ozone and Atmospheric Chemistry Monitoring, start in 1997-1998;
- CMSAF / Climate SAF: Climate Monitoring Satellite Application Facility: start in 1999;
- LSA-SAF: EUMETSAT Satellite Application Facility on Land Surface Analysis, start eind 1999.
- H-SAF: Satellite Application Facility on Support to Operational Hydrology and Water Management, start in september 2004.
In de “Land Surface Analysis SAF (LSA-SAF)” valoriseert het KMI zijn ervaring die het tijdens het TELSAT-project verworven heeft, en wordt het instituut belast met de ontwikkeling van de ‘evapotranspiratie’.
Na het stopzetten van het ATLAS-programma, wordt een nieuwe vluchtopportuniteit uitgevoerd voor de frequente flyer SOLCON in het Hitchhiker programma. SOVA 1 maakt zijn tweede ruimtevlucht binnen het TAS1-experiment op ruimteveer STS-85, de zevende ruimtevlucht voor een DIARAD-type radiometer.
Naar aanleiding van het in gebruik stellen van de vierde versie van de programmatuur ARTIST voor het automatisch ontcijferen van de ionosferische peilingen, wordt een web server geïnstalleerd om de verworven gegevens in quasi-reële tijd te leveren.
Van 9 tot en met 11 juni 1997 wordt op het KMI de “Fourth International ScaRaB Science Working Group” gehouden. In de loop van deze vergadering wordt de validatie van de resultaten en de metingen van de “Scanner for Radiation Budget – ScaRaB” voorgesteld en besproken.
Op 23 en 24 juni 1997 heeft de 6de vergadering van het “GERB International Science Team (GIST)” plaats om de doelstellingen en de noden van de gebruikers te preciseren en de modaliteiten van de gegevensverwerking en het archiveren van de GERB–gegevens te definiëren.
De tweede Algemene Vergadering van de ALADIN-partners gaat op 5 december 1997 op het KMI door.
Van 29 september tot 3 oktober 1997 organiseert het KMI in samenwerking met EUMETSAT de “Meteorological Satellite Data User’s Conference” in Brussel.
1998
Frequent flyer SOLCON 2 maakt haar vierde ruimtevlucht, de achtste ruimtevlucht voor een DIARAD-type radiometer binnen het IEH3-experiment op ruimteveer STS-95.
Het eerste diagram van de seculaire richtingsverandering van het geomagnetisch veld sinds de Romeinse periode voor België wordt gepubliceerd.
Een eervolle vermelding voor de omgevingswetenschappen in het kader van het “WMO Professor Mariolopoulos - Kanaginis Trust Fund Award ” 1998 wordt gegeven aan Stéphane Vannitsem en Catherine Nicolis voor het artikel “Lyapunov vectors and error growth patterns in a T21L3 quasigeostrophic model”.
1999
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut wordt grondig gereorganiseerd en neemt een nieuwe organisatievorm aan gebaseerd op "Performance Management" om een vlottere aanpassing aan een veranderende omgeving mogelijk te maken. In overleg met de Directieraad en het personeel van het Instituut worden de "waarden" en de daarop gesteunde visie als volgt bepaald:
"Een betrouwbare dienstverlening aan het publiek en aan de overheid gebaseerd op onderzoek, innovatie en continuïteit".
Het Koninklijk Besluit N.99 – 561 van 26 januari 1999 publiceert de wijziging van het organogram van het Koninklijk Meteorologisch Instituut.
Het Koninklijk Meteorologisch Instituut heeft 5 Departementen en 13 Afdelingen:
Departement I: Operationele diensten en diensten aan de gebruikers
Afdeling 1: Voorspellingen, waarschuwingen, meteorologische en klimatologische informatie,
Afdeling 2: Informatie en business-diensten.
Departement II: Meteorologisch onderzoek en ontwikkeling
Afdeling 3: Hydro-meteorologische modellering,
Afdeling 4: Dynamische meteorologie en klimatologie,
Afdeling 5: Risico-analyse en duurzaamheid.
Departement III: Geofysica: diensten en onderzoek
Afdeling 6: Geomagnetische waarnemingen en instrumenten,
Afdeling 7: Omgevingsmagnetisme,
Afdeling 8: Ionosferische profielen.
Departement IV: Waarnemingen
Afdeling 9: Waarnemingsstations,
Afdeling 10: Teledetectie van op de aarde,
Afdeling 11: Teledetectie van uit de ruimte.
Departement V: Informatie-verwerking
Afdeling 12: Informatica-infrastructuur en telecommunicatie,
Afdeling 13: Gegevensbeheer.
De ballonvaarders Bertrand Piccard en Brian Jones maken de eerste vlucht rond de wereld in deBREITLING ORBITER 3. Ze vertrekken op 1 maart 1999 in het stadje Chateau d’Œx in Zwitserland, om 19 dagen later na hun rondvlucht te landen in West-Egypte. Het KMI levert assistentie in de vorm van numerieke weervoorspellingen met een horizon van 5 tot 6 dagen.
Het KMI is een partner in de door EUMETSAT opgerichte “Climate Monitoring Satellite Application Facility (CMSAF)” en is verantwoordelijk voor de stralingsfluxen aan de top van de atmosfeer. De bedoeling van CMSAF is om vanuit satellietgegevens ook klimaatmonitoring te gaan doen, naast het operationele gebruik in de weervoorspelling.
Het KMI neemt eveneens deel aan de “Land Surface Analysis SAF” door de producten met betrekking tot de reële evapotranspiratie en de turbulente oppervlaktefluxen aan te maken. Deze SAF heeft tot doel de exploitatie van meteorologische satellietgegevens te vergemakkelijken door aan de gebruikers een volledig ensemble van satellietproducten ter beschikking te stellen die toelaten om de continentale oppervlakten te karakteriseren.
Twee bijzondere meetcampagnes grijpen plaats op het Geofysisch Centrum in Dourbes: de ene naar aanleiding van de volledige zonne-eclips van 11 augustus 1999 met apparatuur die niet beïnvloed wordt door het wolkendek en de andere naar aanleiding van de Space Weather week.
Van 4 tot en met 26 mei 1999 wordt het 13de Congres van de WMO georganiseerd in Genève. Als “principal delegate” voor België leidt directeur Henri Malcorps een vertegenwoordiging bestaande uit KMI-personeelsleden en de permanente vertegenwoordiging van België bij het Bureau van de Verenigde Naties in Genève. Het vijfde tienjarenplan (2000-2009) wordt goedgekeurd.
Tijdens het Congres werkt België samen met andere lidstaten om een “Change agenda” op te zetten, die de WMO naar een moderner beheer moet leiden. Een eerste stap in deze richting was alvast het beperken van het aantal mandaten (maximaal 3) van de Secretaris-generaal van de WMO.
Aansluitend bij het congres wordt ook een “Technical Conference on Management of Meteorological Services in Regional Association VI” gehouden.
In het kader van de WMO wordt besloten om het telecommunicatienetwerk voor het uitwisselen van meteorologische gegevens te rationaliseren. Het geheel van het “Regional Meteorological Data Communication Network (RMDCN)”-project berust bij het ECMWF in Reading. Het KMI is het knooppunt voor het ECMWF, terwijl Belgocontrol het knooppunt is voor het netwerk van de WMO. Het RMDCN heeft tot gevolg dat het knooppunt van het WMO-netwerk ook naar het KMI overgebracht wordt. Voor het rekencentrum van het KMI betekent dit concreet meer personeel en het organiseren van een continue dienst met operatoren 24/7, alsook een informatie- en communicatietechnologie (ICT).
1999-2000
Op 31 december 1999 zijn alle leden van het ICT departement aanwezig op het KMI, niet alleen om de ingang van het jaar 2000 te vieren, maar om alle operationele programma’s goed in het oog te houden voor een mogelijk optreden van de millenniumbug.
Alles loopt perfect buiten een klein detail bij de aanmaak van een kaart voor het weerbericht, dat onmiddellijk wordt hersteld. Het uitstekend functioneren van de programma’s is het resultaat van bijna twee jaar werk.
2000
In de zomer van 2000 beginnen de dagelijkse voorspellingen van de UV-B-index als uitloper van de COST actie 713 die startte in oktober 1996 en eindigt in maart 2001.
Publicatie van de tweede Europese Atlas van de Zonnestraling (“European Solar Radiation Atlas – ESRA”), die talrijke toepassingen voor de gebruiker bevat. Het KMI speelt een belangrijke rol in dit project op het gebied van hernieuwbare energieën.
In maart 2000 wordt de meteorologische dienstverlening aan de kust na publieke inschrijving aan het KMI toegewezen. Tot dan toe werd die verzekerd door het Oceanografisch Meteorologisch Station (OMS) van de Administratie Waterwegen en Zeewezen (AWZ). Deze dienst stelt vier maal per dag een maritieme meteoverwachting op met voorspellingen van de golven, het getij, de wind op zee en de zichtbaarheid. Dankzij deze nieuwe antenne heeft het KMI nu ook de mogelijkheid om de dienst aan de kust en op zee te verbeteren.
Een uitgebreid automatisch klimatologisch, hydrologisch en radiometrisch station wordt ingeplant op de Mont-Rigi in Hoog België in samenwerking met de “Université de Liège” en de “Direction Générale des Ressources Naturelles et de l’Environnement (DGRNE)” van het Waalse Gewest.
Enkele referenties:
Alexandre, P. & Denoyelle, J. (Editors) (1996) Tweehonderdste verjaardag van de geboorte van Adolphe Quetelet (1796-1874) Stichter van de Sterrenwacht van Brussel. Koninklijke Sterrenwacht van België. Astronomisch Bulletin, Band XI, Nr. 1, 113 p.
Demarée, G.R., Lachaert, P.-J., Verhoeve, T. & Thoen, E. (2002) The long-term daily Central Belgium Temperature (CBT) series (1767-1998) and early instrumental meteorological Observations in Belgium. Climatic Change, 53, p. 269-293.
Dufour, L. (1950) Esquisse d’une Histoire de la Météorologie en Belgique. Institut Royal Météorologique de Belgique, Miscellanées, Fasc. XL, 55 p.
Dufour, L. (1947) Quelques considérations sut l’œuvre météorologique de A. Quetelet (1796-1874). In: Notes pour servir à l’Histoire de la Météorologie en Belgique. Institut Royal Météorologique de Belgique, Miscellanées, Fasc. XXIX, p.18-32.
Mailly, E. (1875) Essai sur la vie et les ouvrages de L.-A.-J. Quetelet. Extrait de l’Annuaire de l’Académie royale de Belgique, 191 p.
Quetelet, A. (1834) Aperçu historique des observations de météorologie faites en Belgique jusqu’à ce jour. Annales de l’Observatoire de Bruxelles, I, première partie, p. 1-72; Nouveaux Mémoires de l’Académie Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, VIII, Hayez, Bruxelles, 72 p.
Verhas, P. (2002) Jean-Charles Houzeau et son temps. Fondation Arthur Mergelynck, Archives et Collections thérésiennes 2, Académie Royale de Belgique, 239 p.
Verhas, P. (s.d.) Histoire d’une république scientifique. L’Observatoire royal de Belgique, 242 p.